ie lacht ze & het beest zit haar op de tong
oe lacht ze & de tong krult
o zegt ze & ze verslikt zich in de volgende klinker
‘het oranje gestreepte achterlijfje
in de boterkleurige bloemblaadjes
wurmend herdenkt de wesp de bloem’
u citeert
in-
&
uitslaande in de open holtes
der levensbanen groeit
haar zuchtje phfft aan
tot het briesje prrllltdth
het tochtgat brriiiieètt
de windstoot vvrbrroeakghk
& met het woord vloedgolf slaat
ze over de krantenrand , haar mond
druipend van de schuttingtaal